Grote KWF-subsidie voor UMCG-onderzoekers Kristel Muijs en Bart Cornelissen

UMCG-onderzoekers Kristel Muijs en Bart Cornelissen ontvangen samen €1,7 miljoen van de KWF Kankerbestrijding voor hun onderzoek naar kanker. KWF trekt in totaal 13 miljoen euro uit voor 19 nieuwe onderzoeken die bijdragen aan een beter leven met en na kanker.

Optimale behandeling voor slokdarmkankerpatiënten

Radiotherapeut-oncoloog Kristel Muijs ontwikkelt in haar onderzoek modellen die de optimale bestralingsbehandeling voor slokdarmkankerpatiënten kunnen voorspellen. Het doel van het onderzoek is om complicaties na de behandeling te verminderen. Een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van veel van deze bijwerkingen is de bestralingsdosis in de gezonde organen rondom de tumor (zoals het hart en de longen). Dit geldt voor complicaties die direct verband houden met radiotherapie, maar het heeft ook invloed op de kans op complicaties na een operatie.

De voorspellende modellen beschrijven de relatie tussen de bestralingsdosis op gezonde organen en het risico op het ontstaan van complicaties. Ze kunnen gebruikt worden als richtlijn bij het maken van het radiotherapie bestralingsplan om zo een optimale dosisverdeling te krijgen. Tegelijkertijd kan met deze modellen het risico op complicaties worden ingeschat voor verschillende bestralingsplannen bij dezelfde patiënt. Op deze manier kunnen patiënten geselecteerd worden die een relevant voordeel hebben van nieuwe bestralingstechnieken, zoals protonen radiotherapie.

De prognose van patiënten met slokdarmkanker is de laatste jaren flink verbeterd door de introductie van een voorbehandeling met chemoradiotherapie gevolgd door een slokdarmoperatie. Met het verbeteren van de overleving is het voorkomen van (blijvende) complicaties steeds belangrijker geworden. Muijs verwacht met dit onderzoek de kwaliteit van leven van slokdarmkankerpatiënten in de toekomst verder te verbeteren.

Nieuwe radioactieve stof als kankermedicijn

Onderzoeker Bart Cornelissen onderzoekt een nieuwe radioactieve stof, CC1, als potentieel kankermedicijn. Een belangrijke eigenschap van kankerweefsel is een grote instabiliteit van het genetisch materiaal: het DNA. Kankercellen vertonen vaak fouten in de moleculaire machines die het DNA onderhouden en het herstellen bij schade. Deze eigenschap kan worden gebruikt als doelwit voor geneesmiddelen tegen kanker.

De radioactieve stof die Cornelissen onderzoekt kan gebruikt worden om kankercellen van binnenuit te bestralen. Speciaal aan deze stof is de erg korte werkzaamheid van de radioactieve straling. De stof wordt tot vlakbij het DNA in de kern van de tumorcellen gebracht. Het doel van het onderzoek is om te bestuderen hoe de stof precies werkt en welke patiënten het meest baat hebben bij therapie met deze stof. Daarnaast, onderzoekt hij wat de mogelijke bijwerkingen van dit medicijn op gezond weefsel. In de toekomst hoopt Cornelissen deze radioactieve therapie te kunnen toepassen in mensen met kanker.

Andere KWF toekenningen

In totaal omvatten alle onderzoeken die KWF steunt een breed scala aan thema’s, waaronder immuuntherapie, terugkeer naar werk, geïnformeerde besluitvorming en beeld gestuurde behandeling. Toponderzoekers uit 8 instituten nemen meerdere kankersoorten onder de loep, waaronder veelvoorkomende (darm, prostaat), zeldzame (schaamlip, neuroblastoom) en moeilijk te behandelen vormen (slokdarm, maag, alvleesklier). Alle onderzoeken zijn volledig gefinancierd uit donaties en gaan nog dit jaar van start.

Terug naar overzicht

Protonentherapie bij Slokdarmkanker

Bestraling bij patiënten met slokdarmkanker kan leiden tot problemen met het hart of de longen. Het risico hierop neemt namelijk toe naarmate de stralingsdosis in deze organen toeneemt. Bij een aantal patiënten is de stralingsdosis in deze organen met fotonen al zo laag, dat er geen extra voordeel is te verwachten van protonen.

Er zijn echter ook patiënten, waarbij de stralingsdosis in het hart of de longen met fotonen al erg hoog is. Daardoor is er een verhoogd risico op schade aan deze organen. Als dat het geval is, dan kan de behandelend radiotherapeut-oncoloog een zogenaamde planningsvergelijking aanvragen om te onderzoeken of bestraling met protonen dit risico kan verminderen.