Basisinformatie over zeldzame hersentumoren bij volwassenen

Ependymomen, pilocytair astrocytomen, medulloblastomen en intracraniële kiemceltumoren zijn hersentumoren die relatief vaak voorkomen bij kinderen, maar zeldzaam zijn bij volwassenen. In dit onderzoek stelden IKNL-onderzoeker Vincent Ho en zijn collega’s incidentie-, behandel- en overlevingspatronen vast voor deze hersentumoren bij volwassen patiënten (≥18 jaar) over een periode van 30 jaar (1989-2018). Zij bieden daarmee basisinformatie voor (inter)nationale standaardbehandelprotocollen en dus voor verdere verbetering van de zorg.

Dit is een artikel van IKNL. Lees het volledige artikel via de link onderaan dit bericht. 

Om deze basisinformatie te verkrijgen, analyseerden de onderzoekers gegevens van 1384 ependymomen, 454 pilocytische astrocytomen, 205 medulloblastomen en 112 intracraniële kiemceltumoren uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Voor elk tumortype rapporteerden zij trends in incidentie, de belangrijkste behandelingen en de overleving van patiënten. De ruwe overleving werd berekend met behulp van de Kaplan-Meier-methode en de relatieve overlevingspercentages werden geschat met behulp van de Pohar-Perme-methode.

Toenemende incidentie én overleving bij ependymonen

De incidentie en overlevingscijfers bleven over het algemeen stabiel voor pilocytair astrocytomen, medulloblastomen en kiemceltumoren. Toenemende incidentie werd waargenomen voor spinale ependymomen, meestal voor myxopapilaire ependymomen. De overleving verbeterde in de loop van de tijd voor graad II ependymomen.

Variërende behandelpatronen

De operaties voor alle tumorsoorten betrof in de meeste gevallen een resectie, waarbij zoveel mogelijk tumormateriaal wordt verwijderd. Meer dan 87% van alle patiënten onderging een resectie, met uitzondering van patiënten met kiemceltumoren, vooral germinomen, waarvoor slechts 28% van de patiënten een resectie kreeg. Behandelpatronen varieerden in de loop van de tijd vooral wat betreft chirurgie bij ependymomen en voor wat betreft chemotherapie en bestraling bij medulloblastomen en germinomen.

  • Ondanks het toegenomen gebruik in de loop van de tijd, kreeg een kwart van de patiënten met een anaplastisch ependymoom geen bestraling. De redenen hiervoor zijn grotendeels onduidelijk. Misschien waren deze patiënten in een te slechte conditie om radiotherapie te ondergaan of was een volledige resectie naar verwachting voldoende behandeling, omdat bewijs voor de werkzaamheid van straling niet overtuigend werd bevonden.
  • De meerderheid van de patiënten met pilocytair astrocytomen onderging een resectie, terwijl een minderheid radiotherapie kreeg als onderdeel van de primaire behandeling (9,7%). Het resectiepercentage nam toe van 68,9% in de periode 1989-1993 naar 88,9% in 1994-1998, waarna dit stabiel bleef boven de 80%. Na 1999 werd geen verbetering in overleving waargenomen voor mensen met dit type tumor.
  • Bij de behandeling van medulloblastomen bij volwassenen verdient het groeiende aantal patiënten dat chemotherapie krijgt, meestal naast bestraling (craniospinale bestraling), aandacht. Vooral tussen 2010 en 2018 adviseerde het nationale behandelprotocol om systemische behandeling in de eerste plaats alleen voor hoog-risico-patiënten te reserveren, terwijl na 2018 alle medulloblastoom-patiënten adjuvante chemotherapie kregen.
  • Bestraling vormt de voornaamste primaire behandeling van germinomen, de grootste groep van intracraniële kiemceltumoren. Van 1994-1998 tot 2004-2008 werd een toenemend deel van de patiënten behandeld met een combinatie van bestralingstherapie en chemotherapie. Voor niet-germinomateuze tumoren behalve teratomen, werd gecombineerde bestraling en chemotherapie toegevoegd aan het behandelarsenaal vanaf 1999.

 

Lees het volledige artikel en de link naar het onderzoek op de website van IKNL (bron).

Terug naar overzicht

Protonentherapie bij Hersentumoren

Een behandeling met protonentherapie kan bij patiënten met een hersentumor (of neuro-oncologische tumor) vooral complicaties op de lange termijn voorkomen. Denk hierbij aan problemen met het geheugen en concentratiestoornissen. Deze treden vaak pas vijf tot tien jaar na de behandeling op.

Patiënten met een hersentumor met een gunstige prognose en een goede uitgangssituatie (goede conditie, goed neurologisch en neurocognitief functioneren) kunnen in aanmerking komen voor protonentherapie.